Mijn opa is bijna 88. Maar dan ook echt bijna, nog een weekje. Hij is een tevreden man, woont nog thuis en is er goed bij met zijn koppie. Hij onderneemt niet veel, hij is blij als hij thuis is en als de familie langskomt.

Een paar weken terug bedacht ik me: ‘Hé, laat ik opa een middagje meenemen naar het strand.’ Enthousiast vertelde ik mijn ouders van mijn plannetje. Mijn moeder zei al snel: ‘Succes Anouk. Dat hebben er al meerdere geprobeerd maar is niet gelukt.’ Dit gaf mij natuurlijk nog meer motivatie om mijn plannetje te laten slagen. Dus ik opa bellen.

Als ik opa bel, weet ik dat ik heel veel geduld moet hebben. Soms duurt het wel drie minuten voordat hij opneemt. Bij anderen had ik allang de hoorn erop gelegd maar bij mijn opa zijn hier speciale regels voor. Geduld hebben dus. En dan eindelijk:
‘Arkesteijn!’
‘Hoi opa, met Anouk.’ Als ik met mijn opa bel, praat ik hard en langzaam.
‘Ja?’
‘Hoe gaat het met u?’
‘Goeeed.’
‘Mooizo, met mij ook.’ Aan de telefoon is mijn opa altijd heel praktisch. Hij geeft antwoorden op je vragen en ik denk dat hij verder denkt; waarom bel je?
‘Ik bel omdat ik een heel leuk idee heb. Vrijdag wordt het mooi weer en dan ben ik in het Westland. En ik dacht: laat ik eens met opa naar het strand gaan!’
‘Ooh!’ het is een verraste ‘oh’ waar ik verder niet veel uit kan opmaken. Maar ik ken mijn opa langer dan vandaag.
‘Ja leuk he! Dan gooien we de rolstoel achterin de auto en dan gaan we naar de boulevard van Kijkduin.’
‘Ja ik weet het niet hoor.’
Enthousiast: ‘Hoezo niet opa! Leuk toch?! Lekker frisse zeelucht en ook nog eens mooi weer.’
‘Ja maar ik loop niet zo snel, ik ben al bijna 88.’
‘Ja dat weet ik opa! Wij komen ook op uw verjaardag, leuk he. Maar over het strand: u hoeft niet te lopen he, want ik duw u in de rolstoel.’
‘Ja nou, we zien wel.’
‘Oke, ik weet wat. Ik bel u vrijdagochtend op en dan kijken we verder, oke?’
‘Ja, want ik weet het nog niet hoor.’
‘Dat is goed, ik spreek u vrijdag. Doei!’
‘Ja doei Anouk.’

Vrijdagochtend aan de telefoon
‘Hoi opa, ik kom u zo ophalen want we gaan naar het strand.’
‘Oh. Maar ik heb net al een rondje buiten gelopen…’
‘Nou goed toch! Dan gaan we zo naar het strand, bent u lekker veel buiten vandaag, het is ook nog eens prachtig weer.’
‘Nou ik weet het nog niet hoor.’
‘Oké… maar dan blijf ik niet zo lang opa. Want ik heb zelf wel heel veel zin om naar het strand te gaan dus dan ga ik alleen.’

Wat vind ik dit gemeen om dit te zeggen maar ik meen het wel. En stiekem hoop ik dat het een beetje helpt in zijn besluit.

‘Oh…’.
Ik besluit de knoop door te hakken.
‘Als ik om 15.00 uur bij u ben, dan kunnen we meteen door naar het strand, ja?’
‘Nou we zien wel.’
‘Ja is goed opa, tot zo, gaan we lekker naar het strand.’

Nu denken jullie misschien dat ik deze gesprekken overdrijf maar in werkelijkheid duren deze gesprekken langer met meer nou-we-zien-wel zinnetjes van mijn opa en nog meer overtuigende zinnen van mij.

En nee dit is niet zielig voor mijn opa want ik weet dat als hij er is dat hij het wel leuk vindt. Mijn opa heeft gewoon een duwtje in zijn rug nodig. Of meerdere duwtjes. Heel veel duwtjes!

Om 15.00 uur sta ik bij mijn opa voor de deur. ‘Kijk opa het was bewolkt en nu breekt de zon door! Tijd om naar het strand te gaan.’ Mijn opa lacht voorzichtig en hij begint te treuzelen. Iets dat ik nooit zie bij mijn opa want meestal zit hij startklaar als ik hem kom ophalen. Is hij aan het terugkrabbelen? Hij wil eerst nog water drinken, twijfelt of hij een jas mee moet nemen en net als we de deur uit willen moet hij toch nog naar de WC. Ik til de rolstoel alvast in de auto en als hij van de WC komt, zeg ik: ‘Nu alleen u nog opa, de rolstoel is al in de auto.’ Er is geen weg meer terug. Terwijl hij naar de auto loopt met de rollator zegt hij: ‘Maar Anouk, de rollator moet ook mee hoor. Anders kan ik niks.’ ‘Nee opa, u heeft de rolstoel dus u heeft geen rollator nodig.’
‘Oja’, om na vijf secondes te zeggen: ‘maar Anouk ik kan echt niks zonder rollator hoor, die moet mee.’
‘Opa. U heeft de rolstoel, ik duw u en u hoeft niets te doen.’
‘Oja oke… nee maar ik wil ‘m toch mee.’
Ik zucht diep in mezelf en probeer tot tien te tellen, stiekem moet ik ook lachen om die eigenwijze opa van mij. ‘Oke opa, ik ga het proberen maar als het niet past dan gaan we zonder de rollator oké?’ ‘Ja is goed.’ Na gezucht en geduw krijg ik het niet voor elkaar –eerlijk waar ik heb het echt geprobeerd -.
‘Opa het lukt niet, ik zet hem in uw huis neer.’
‘Oja is goed hoor’, alsof hij nooit heeft aangedrongen. Mijn wenkbrauwen schieten omhoog en tegelijkertijd moet ik zachtjes lachen en schud ik mijn hoofd. Typisch dit.

Eenmaal op het strand aangekomen, duw ik hem een stuk naar boven. ‘Lukt dat wel Anouk?’ Echt makkelijk gaat het niet, maar dat geeft niet. En het laatste wat ik doe, is dat laten merken aan mijn opa. ‘Ja gaat goed opa, ik ben hartstikke sterk, dat weet u toch.’ Hij lacht zijn typische lachje en ik duw hem verder omhoog. Eenmaal boven aangekomen, zien we ontzettend veel mensen. Eerst denk ik dat het wel aan het weer zal liggen. Maar als ik goed kijk zie ik iedereen met zijn/haar telefoon. ‘Ohnee’, denk ik ‘zijn al deze (volwassen) mensen Pokémon aan het vangen?’ Als we een stukje verder lopen hoor ik Pokémon namen vallen en dan weet ik het zeker. Op zo’n moment schaam ik me dus ontzettend voor ‘de mensheid’ en tegenover mijn opa voor ‘mijn generatie’.

Mijn opa heeft nog niets door, behalve dan dat het hem opvalt dat het heel druk is. Als we de zee zien, zegt hij verwonderlijk: ‘Wat een grote plas he!’
‘Nou hé opa en wat is de zeelucht fijn!’
Aan de manier waarop hij praat, hoor ik meteen dat hij het naar zijn zin heeft. Daar ben ik heel blij om want ik ging me bijna schuldig voelen omdat het voelde alsof ik hem dwong mee te gaan. We lopen langzaam over de boulevard en de mensen die niet op hun telefoon kijken (welgeteld drie personen) knikken en  glimlachen naar me. Waarschijnlijk omdat een jong persoon met een ouder persoon aan de wandel is? Als we even later langs twee omaatjes wandelen, valt het me op dat ze even stil zijn, daarna hervatten ze hun gesprek weer. Waren ze nou mijn opa even aan het checken? Flirten oudere mensen ook nog steeds met elkaar? Ik grinnik om mijn eigen gedachtes.

Gek eigenlijk dat het zo ‘bijzonder is’ dat ik mijn opa voortduw in een rolstoel in Kijkduin terwijl iedereen Pokémon aan het vangen is. Wat een verhouding… het zou toch andersom moeten zijn?

Even later parkeer ik hem op een plekje waar we nog beter de zee kunnen zien. Hij kijkt uit over de zee en houdt zijn hand vlak boven zijn ogen, zoals een echte avonturier. Ik pak snel mijn telefoon (durf het bijna niet te zeggen) en maak een foto. We blijven nog even staan en dan zegt mijn opa: ‘Het lijkt wel een ziekte he Anouk, al die mensen met hun telefoon.’ Ik twijfel even, zal ik vertellen wat voor spelletje ze aan het doen zijn? Al snel besluit ik het niet te doen. Hoe moet ik aan een bijna 88-jarige man uitleggen dat deze mensen zogenaamde, niet bestaande beesten aan het vangen zijn die hier rondlopen. Nee niet echt rondlopen opa, maar op hun scherm. En wat je er dan uiteindelijk mee kan? Nee niks opa. Mensen vullen daar heel hun dagen mee, ze gaan niet naar het strand voor de zee maar om Pokémon te vangen.

Ik moet zeggen dat ik er verder weinig van weet en wil dat graag zo houden. Nadat we over de zee hebben uitgekeken, gaan we ergens op een terrasje zitten, drinken een drankje en lopen daarna richting de auto.

‘Zo nu moet je me goed vasthouden he! Is dat niet zwaar, de heuvel af?’
‘Nou, ik dacht eraan om de rolstoel los te laten dan gaat u vanzelf naar beneden. Goed plan toch?’
‘Ja hoor!’, zegt hij op een manier alsof ie me écht niet gelooft en hij lacht. Grapjes maken met mijn opa is leuk.

Als we in de auto zitten, zeg ik:’Dat was leuk, toch opa?’
‘Ja het was heel leuk, ik was al lang niet op het strand geweest.’
‘Gaan we gewoon nog een keer.’
‘Ja hoor’, weer zo’n ja hoor alsof ie me echt niet gelooft. ‘Vind jij het ook leuk dan?’
‘Ja natuurlijk vind ik het leuk opa, anders vraag ik u toch niet mee.’ Ik begin een beetje door te krijgen hoe mijn opa hierover denkt en ik vervolg het gesprek: ‘Ik vind het heus niet erg om die rolstoel te duwen. En dat vindt niemand van de familie erg. We vinden het leuk om ergens met u heen te gaan.’
‘Oke, oke… Vroeger ging ik altijd naar het bos.’
‘Dan gaan we gewoon een keertje naar het bos, dat vind ik ook leuk.’
‘Ja, dat vind ik ook leuk.’

Met een big smile zit ik achter het stuur. Zo fijn om mijn opa blij te krijgen met zoiets simpels. Als we bij hem thuis aankomen, loop ik alvast naar het huis om zijn rollator te pakken zodat hij zelf naar binnen kan. Terwijl ik de sloten van de deur openmaak, worden de gordijnen van binnenuit weggeschoven.

Een seconde schiet er door me heen dat ik bij het verkeerde huis ben. Ik doe de deur open en er staat een onbekende vrouw binnen. Ze is aan het bellen.

Nonchalant loop ik naar binnen en pak de rollator. Ik kijk haar vragend aan. ‘Oh er komt nu een jonge dame binnen’, hoor ik haar aan de telefoon zeggen.
‘Heeft u meneer Arkesteijn bij u?’, vraagt ze mij.
‘Ja, ik heb meneer Arkesteijn bij me, hij zit in de auto’, zeg ik grinnikend. Ik hoor haar de informatie doorgeven aan de persoon aan de andere kant van de lijn.
‘Ik ben zijn kleindochter’, zeg ik vriendelijk als ze me nogmaals drie keer jongedame heeft genoemd – dat klinkt namelijk alsof je dan iets fouts hebt gedaan en in principe heb ik alleen mijn opa even meegenomen naar het strand-.
‘Oh ze vraagt of je Anouk bent?’, zegt de vrouw tegen me. ‘Ja, dat ben ik. Ik heb opa ontvoerd naar het strand.’ Meteen hoor ik ook dat de persoon aan de andere kant van de lijn mijn tante is.
De vrouw is van de thuiszorg, ze legt uit dat ze iedere dag bij mijn opa langskomen tussen 17.00 en 18.00. Oeps. Dat is iets waar ik me niet mee bezighoud en helemaal niet over na heb gedacht. Ik loop naar de auto met de rollator om deze aan opa te geven.
‘Opa u bent populair vandaag. Er staat iemand van de thuiszorg op u te wachten, we zijn een beetje te laat.’
Mijn opa lacht zijn opalachje en zegt: ’Oja, oja’, en samen lopen we naar binnen. Stiekem denk ik dat hij wel wist dat de thuiszorg langs zou komen. Een beetje een rebel is mijn opa wel en dat is best leuk.