Opa en ik hebben een speciale band, wordt er gezegd. En ja, dat kan ik niet ontkennen. Het liefst ga ik alleen naar mijn opa want dan kan hij zijn aandacht beter bij het gesprek houden en kunnen we veel kletsen.
Veel kletsen? Zullen mensen denken die mijn opa kennen. Want veel kletsen doet mijn opa niet. Het is een man van weinig woorden. Opa vraagt ook niet zoveel maar hij vindt het wel leuk als je dingen vertelt. Daarom praat ik altijd de oren van zijn hoofd af. Dat er midden in mijn verhaal dan wordt gezegd: ‘Kijk nou! Wat een wolken’, terwijl hij naar de lucht wijst, dat kan ik dan ook wel hebben. Als ik vervolgens door ga met mijn verhaal en opa opnieuw naar boven wijst: ‘Het gaat zo donderen hoor!’, dan bedenk ik me weleens of opa überhaupt wel door heeft wat ik aan het vertellen ben. Maar áltijd zegt hij dat hij het heel gezellig vond dat ik er was. En of ik snel weer langskom.
Dus ik blijf vertellen, of hij het nu hoort of niet.
Kort geleden was mijn moeder jarig. Ik ging samen met Hem naar het thuisfront en eind van de middag stapten we de auto in om opa op te halen. Opa had Hem nog niet gezien.
Eenmaal aangekomen bij mijn opa, staat ie al start klaar. Staand achter zijn rollater, met zijn jas en schoenen aan. Ik stel Hem voor aan opa en vind dat toch wel een speciaal moment. Mijn opa is de laatste jaren toch wel achteruit gegaan, het verbaast me dan ook altijd hoe snel hij na een ‘ongelukje’ er weer bovenop komt. Als een kat met negen levens.
Na het voorstelrondje wijst hij naar zijn rollator: ‘dat ding moet mee hoor anders ga ik niet mee.’
‘Opaaaa’, lach ik ‘ik heb toch ook nooit gezegd dat ie niet mee mag.’
‘Oja, oja’, antwoordt hij.
We lopen naar de auto en nog voordat we de auto instappen, verklap ik het nieuws aan mijn opa: ‘Opa! We gaan samenwonen!’ Arme man, allemaal nieuwe informatie verwerken binnen vijf minuten.
‘Zo, zo. En waar dan?’
‘In Amsterdam. Het is vlakbij waar ik nu woon.’
Het is even stil, dan antwoordt mijn opa: ‘Jeetje helemaal daar. Dat is een end weg hoor, Amsterdam.’
Of opa nu vergeten is dat ik al vijf jaar in Amsterdam woon, weet ik niet.
‘Ja dat is wel een stuk verder van hier, maar ik blijf gewoon langs komen hoor.’
‘Hoe hoog is het?’, vraag opa.
‘Twee hoog’, antwoord ik.
‘Ja Anouk, dan kan ik niet langskomen hoor. Mij krijg je die trap niet meer op.’
‘Weet ik opa. Ik blijf toch ook gewoon langskomen.’
Even later zitten we in de auto. Ik zet de muziek wat harder (merkt opa toch niet) en na een tijdje vraag hij uit het niets: ‘Waarom ga je nou naar Amsterdam? Ik kan twee trappen niet op hoor dus ik kan niet langskomen.’ Ik heb het te doen met deze lieve, oude man. Rustig leg ik hem uit dat we er allebei al een paar jaar wonen en dat we het daar heel leuk vinden. Ook werken we in (de omgeving van) Amsterdam. ‘In Den Haag hebben wij nu niet zoveel te zoeken, opa.’ Dat snapt hij wel.
Thuis aangekomen laat ik foto’s van het broertje zien. Hij is nu zo’n acht maanden aan het reizen door Azië.
‘Kijk opa,’ op mijn telefoon scroll ik langzaam door de foto’s.
Opa is onder de indruk, van de foto’s ja, maar misschien nog wel meer van mijn telefoon.
‘Hoe doe je dat nou?’ vraagt hij als ik inzoom op een foto. Ik laat hem zien hoe je kan inzoomen en weer terug gaat naar de foto’s. ‘Probeer maar’, zeg ik. ‘Neejoh dat kan ik toch niet’, antwoordt hij.
‘Jawel opa, probeer maar.’ Het inzoomen lukt en opa zegt: ‘Sven wordt wel echt een grote vent he.’
‘Ja opa, hij is pas 23 geworden’, maar al snel heb ik door dat hij daar niet op doelt. Want als hij nog meer inzoomt op Sven wordt hij nog ‘groter’. ‘Wat een benen!’
Ja opa, wat een benen…
Er komen nog wat opmerkingen voorbij als:
‘Net een aap joh, die Sven.’
‘Wat heeft ie nou op z’n kop gesmeerd?’
‘Jeetje die gozer heeft veel van de wereld gezien.’
en: ‘ZO! Wat een baard heeft die jongen.’
Daarna vertel ik aan mijn opa dat mama binnenkort naar Kenia gaat.
‘Naar Afrika? Oh… Hoezo?
‘Daar gaat ze huizen bouwen.’
Opa kijkt alsof ie een kameel door de achtertuin ziet lopen.
‘JE MOEDER?’, het gezicht dat hij daarbij trekt, zie ik nog steeds voor me: geweldig! Ik schiet in de lach en de tranen rollen over mijn wangen. Ik stoot mijn vader aan, die naast me zit, en vertel wat er zojuist gaande is. Ook mijn vader barst in lachen uit.
Opa stoot mij weer aan. ‘He! Hebben jullie het nou over mij?’
‘Ja opa, u bent zo grappig.’ En als opa ziet dat ik nog steeds hard moet lachen, lacht hij met me mee.
Opa lijkt een leuke avond te hebben. Ik zeg tegen hem dat als hij naar huis wilt, hij het moet zeggen want dan brengen we hem naar huis. Ik kom tot de conclusie dat het best goed met hem gaat, te bedenken dat hij drie weken geleden nog in het ziekenhuis lag. En ik begin over ons bezoekje aan het strand, dat net voor zijn ziekenhuisbezoek plaatsvond.
‘Opa, dat was leuk he, dat we pas naar het strand gingen.’
‘Ja dat was wel even leuk.’
‘En dat ik u in de rolstoel over de boulevard duwde.’
Hij kijkt me aan alsof ik het helemaal verkeerd heb.
‘Anouk, ik was met de rollator hoor.’
‘… opa, ik heb u toch naar boven geduwd.’
‘Ik heb helemaal geen rolstoel, Anouk. Ik was met de rollator.’
‘Oja opa. Dat is waar’ en ik beëindig het gesprek.
Tegen het einde van de avond zegt opa weer dat Amsterdam ‘toch wel echt ver is hoor’. Ik ga me toch een beetje schuldig voelen dat ik dit nieuws er zo heb uitgefloept. Maar ik beloof opa nog een keer dat ik echt wel bij hem langs kom.
Als we opa even daarna thuis brengen, zie ik de rolstoel thuis bij hem staan. Ik zeg maar niks.
Na opa afgezet te hebben, stappen we de auto weer in en het eerste wat Hij zegt is:
‘Wat ben jij een liefie bij je opa.’ Ik grinnik en zeg: ‘Oja? Alleen bij mijn opa?’ en ik steek mijn tong naar Hem uit.